Bijvoeglijk naamwoorden

‘Stop met het gebruik van zo veel beestachtige adjectieven’, schijnt Roald Dahl ooit te hebben geadviseerd aan de toen 17-jarige schrijver-in-spe Jay Williams, nadat die hem een kortverhaal had opgestuurd.

Wat is een bijvoeglijk naamwoord (een adjectief) ook al weer precies? Een bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap of toestand aan van een zelfstandig naamwoord. Vaak staat een bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord waarop het betrekking heeft, bijvoorbeeld, de grote jongen, maar het kan ook als apart zinsdeel voorkomen. Denk aan: Sommige kinderen zijn hondsbrutaal. Ook een voltooid deelwoord kan als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt, bijvoorbeeld: Mannen met gemillimeterd haar hebben het goed voor elkaar.

Er is altijd veel discussie over het gebruik van bijvoeglijk naamwoorden. Moet je die summier gebruiken? Of juist niet? Argumenten in deze discussie zijn: Tsjechov gebruikte er ook veel, dat is toch een goede schrijver? Of: Raymond Carver liet ze zo veel mogelijk weg en hij was toch ook heel succesvol.

Lees de openingszin van Zaal 6 (Tsjechov) maar eens :
Op de binnenplaats van het ziekenhuis staat een tamelijk klein bijgebouw, dat door een dichte groei van klitten, brandnetels en wilde hennep is omwoekerd. Het dak is vuil, de schoorstenen zijn half verweerd; de treden van de trap die naar de ingang leidt, zijn vermolmd en met gras begroeid en er zijn alleen nog maar sporen van het stukadoorswerk te zien.

Vergelijk dit met de openingszinnen van Vitaminen (Carver):
Ik had een baan en Patti niet. Ik werkte een paar uur per nacht in het ziekenhuis. Een baantje dat niks om het lijf had.

Mogelijk is de hoeveelheid bijvoeglijk naamwoorden die een schrijver gebruikt geen criterium. Het is wel van belang dat ze echt iets toevoegen en niet te voor de hand liggend zijn. Wat te denken van een zilte zeelucht? Is dit niet gewoon een cliché? Ruikt een zee wel eens zoet? De meestvoor de hand liggende bijvoeglijk naamwoorden kunnen beter worden weggelaten.

Dat geldt ook voor de bijvoeglijk naamwoorden waarmee een beginnend schrijver soms een dialoog omlijst. Stel je voert een personage op met de volgende tekst:

‘Dit vind ik wel zo idioot vervelend, kneus dat je bent, rat,bedorven augurk.’

Na deze zin is het niet noodzakelijk om te schrijven: ‘…’ riep Joost geïrriteerd’. Of: ‘…’ zei hij kwaad.’ Een lezer begrijpt ook zonder die toevoeging wel dit personage kwaad is.

Een bijvoeglijk naamwoord na een dialoog kan wel interessant zijn, wanneer er een toevoeging komt die een lezer niet verwacht. Bijvoorbeeld: ‘Mijn oma is dood,’ zei het jongetje vrolijk.

Vertaling fragment Tsjechov: M. Budimir en T.J. van der Wal.
Vertaling fragment Carver: Sjaak Commandeur