De keuze hoe een prozatekst wordt opgemaakt, is uiteindelijk aan de schrijver of de uitgever. Soms kiest een schrijver ervoor om een dialoog weer te geven door voor iedere gesproken tekst (de directe rede) een streepje te zetten, soms wordt zo’n aanduiding juist opzettelijk weggelaten, maar meestal gebruikt een schrijver aanhalingstekens. Welke keuze je ook maakt, één ding is in ieder geval belangrijk: wees consequent. Hieronder volgen een aantal regels over de opmaak van een prozatekst, die op dit moment gangbaar zijn bij de grote uitgeverijen.
- Begin de eerste zin van een verhaal vooraan de regel, tenzij je met dialoog begint, dan spring je in, met de tab.
- Na een witregel begin je ook vooraan de regel.
- Spring in bij iedere nieuwe alinea door de tabtoets te gebruiken. Gebruik geen witregel om een nieuwe alinea aan te geven, zoals in een brief. Een witregel wordt in een prozatekst onder andere gebruikt bij een grote sprong in de tijd of een verandering van plaats, bijvoorbeeld als een personage eerst in Frankrijk is en daarna in Engeland.
- Begin een nieuwe alinea als je van personage wisselt. De lezer weet dan wie er aan het woord is, zonder dat dit steeds moet worden opgeschreven. Je maakt op deze manier visueel duidelijk wie wat zegt, zonder dat je steeds hoeft te schrijven: zei hij, antwoordde zij et cetera.
‘Hou je van fietsen?’Dimitri streek door zijn haar.
‘Ik ben er dol op,’ antwoordde Anna.
‘Wij kunnen misschien zondag eens gaan.’
‘Dan komt mijn moeder.’
- De leestekens staan meestal binnen de aanhalingstekens. Bijvoorbeeld: ‘Ik ga morgen niet mee naar de opera.’
- De gesproken tekst (directe rede) wordt tussen aanhalingstekens geschreven(‘…’). Bij voorkeur zo:
‘Is Olga een danseres?’ vroegDimitri.
Let op: geen spatie direct na of voor het aanhalingsteken.
- Enkele aanhalingstekens hebben tegenwoordig de voorkeur, omdat die minder ruimte in beslag nemen dan dubbele.
- Dubbele aanhalingstekens worden gebruikt om een citaat binnen een citaat aan te geven.
Een voorbeeld van een prozatekst met dialoog, uit De halfbroer van Nicolien Mizee (p10).
Toen de deur achter ons was gesloten en ik de rolstoel het pad afduwde, zei mijn vader plotseling: ‘Ik ben vanmorgen erg geschrokken. Ik ving een gesprek op tussen mama en oom Jan … Het schijnt dat ik erg achteruit ben gegaan, geestelijk. Weet jij hiervan?
‘Mama heeft me er net iets van verteld,’ zei ik.
‘Ik was toch vroeger een man voor wie mensen bewondering hadden … Het zou heel pijnlijk zijn als ik diezelfde mensen nu tot last zou zijn.’
‘Je bent helemaal niemand tot last,’ zei ik.